Doopdienst in de Oosterkerk

Zoals gebruikelijk worden de kerkgangers welkom geheten op de schermen in de kerk. De informatie daarop wordt steeds completer. Zo kunnen we vanmorgen lezen dat Jaap en Mariska en Joop Colenbrander voor de kindernevendienst zullen zorgen. Joop te Paske stuurt via de laptop de beamer aan en de koster is Erik Bekkers. De voorganger is ds. Wim Everts, de organist is Hans te Winkel en Heidi en Leonne zullen zingen onder begeleiding van Johan Klein Nibbelink. Deze tekst wordt afgewisseld met foto’s van twee dopelingen. Eerst een foto van de een, Ties Jan Hendrik, met de namen van zijn ouders en zijn broertje, en Tess, met haar ouders en twee zusjes. Dat is informatief, maar nuttig – in een geloofsgemeenschap ben je benieuwd naar de namen van anderen.
Hanny Wiegers is de ouderling die verwelkomt en enkele mededelingen doet. Van Psalm 100 worden drie verzen gezongen, votum en groet uitgesproken, lied 216 wordt gezongen en na gebed zingen Heidi en Leonne ‘De Heer is mijn herder’. Een mooie klank. Dat ligt behalve aan de stemmen van de beide zusjes ook aan het volume van het geluid, de knop staat niet te hoog. De kinderen mogen naar voren komen. De dominee vraagt als ze in een spel een dier mogen zijn, welk dier ze dan zouden willen zijn. Een krokodil en een stier worden genoemd. ‘Wie zou een schaap willen zijn?’ Daar komt geen antwoord op van een van de 20 kinderen. Het is een lief dier verzekert de dominee, vanmorgen gaat het erover dat we allemaal schapen mogen zijn. Uit Ezechiël 34 worden de verzen 11-16 gelezen waarna van lied 23 drie verzen worden gezongen. Rik van Lochem, doopvader, leest Johannes 21:15-19 waarna Heidi en Leonne lied 940 zingen. Van de dominee mogen we meezingen, ‘maar niet te hard’. De kerkgangers luisteren liever naar de beide zangeressen. Lucas 15:3-6 wordt gelezen waarna de dominee aan zijn overdenking begint.
Als er één ding is dat Jezus duidelijk wilde maken is dat God een God van liefde is. Hij laat niemand verloren gaan. Het beeld van de herder wordt gebruikt om dat duidelijk te maken, bijvoorbeeld in Ezechiël. Het volk van Israël is weggevoerd, de mensen voelen zich verloren schapen. . Zouden ze ooit nog terugkeren naar hun eigen land? Tot hen zegt God: Ik zal hun God en Herder zijn, naar hen op zoek gaan en ze redden uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven. God zal hen terugbrengen uit ballingschap. God komt tot ons in het diepst van ons bestaan, hij kent ons beter dan wij onszelf kennen. Hoeveel mensen zijn niet verdwaald in deze wereld. God zegt: Ik zal op zoek gaan naar hen die verdwaald zijn. God zal mensen die verjaagd zijn terughalen, gewonden zal Hij verbinden, zieken zal Hij gezond maken. Of we nou verdwaald, verjaagd, gewond of ziek zijn, waar kunnen we troost en houvast vinden, waar moeten we heengaan? We mogen weten dat God ook onze herder wil zijn. Jezus vertelt over de honderd schapen waarvan er één verloren is. De herder gaat op zoek naar die ene. Zo is God, God gaat op zoek naar het kleine en geringe. Jezus wil ook vanuit die houding, Hij zoekt mensen op en laat zien dat er bij God altijd vergeving is en een nieuw begin kunt maken. Niemand hoeft zich verloren te voelen. Dat geldt ook voor ons zodat we omzien naar anderen.
Jezus verzamelt mensen om zich heen en zegt: Volg mij! Zo treft Hij Petrus en die zegt tegen Jezus: Ik zal U nooit verlaten. Dat heeft hij niet waargemaakt. De naam Petrus betekent rots, maar petrus verloochent Jezus drie maal. Na de opstanding van Jezus is er een ontmoeting met Petrus. Jezus wil de relatie herstellen en als een goede herder zoekt Hij Petrus op. Drie keer vraagt Jezus: Simon Petrus, heb jij me waarlijk lief? Na de derde keer zegt Petrus: Heer u weet toch dat ik van u houd. Petrus heeft moeten leren dat zijn liefde voor Jezus zwak is en de liefde van Jezus voor Petrus sterk is. Aan deze Petrus vertrouwt Hij de zorg voor zijn gemeente toe. Alleen deze Petrus kan de rots zijn waarop God zijn kerk bouwt. Het laatste woord van Jezus tot Petrus is: Volg mij. Dat was ook zijn eerste woord. Nu staat het in het Licht van Pasen.
Ook voor ons geldt: Volg mij. Dat betekent dat wij omzien naar onze naaste. Dat is onze opdracht. Dat kunnen we doen door mantelzorg, door diaconale activiteiten, door het geven aan goede doelen, of door inzet voor het behoud van de schepping. Er is een Joodse zegswijze: Wie één mens redt, redt de hele mensheid. We zijn geroepen om zorg te dragen voor wat klein en onaanzienlijk is zoals kinderen. Straks worden Ties en Tess gedoopt. Met de doop belijden we dat we afhankelijk zijn van God. De dopelingen dragen we op aan God, dat Hij ze zal behoeden op hun levenspad. We noemen hun namen, ze staan geschreven in de palm van Gods hand. Ze zijn niet bestemd voor het duister maar voor het Licht dat God gebracht heeft.
Na het amen worden uit ‘Jij, mijn adem’ van lied 26 drie verzen gezongen, de kinderen komen terug met een plaat waarop ze een schaap hebben getekend en een plukje wol hebben geplakt, de dopelingen worden binnen gedragen. Leonne zingt ‘Nu dat jij er bent’. De dopelingen worden voorgesteld, de dominee spreekt de broertjes en de zusjes toe die hun doopkaars weer mogen aansteken. In het doopgesprek met de doopouders is ook de vraag gesteld: Wat betekent de doop voor je? Rik van Lochem vertelt daarover. Hij vindt het bijzonder dat kinderen mogen worden gedoopt. Hij wil zijn kinderen het geloof meegeven, ook normen en waarden. Dat ze bij God mogen horen en deel mogen uitmaken van een geloofsgemeenschap. Hij is dankbaar dat het allemaal goed is gegaan want dat is niet vanzelfsprekend. Het is wonderbaarlijk, voor ons het bewijs dat wonderen bestaan. Van lied 236 worden drie verzen gezongen. Het gedicht ‘Ik wens je …’, wordt door Loes van der Steen, doopmoeder, gelezen. Het doopgebed wordt gezegd, de doopvragen worden gesteld en dan vraagt de dominee de gemeente te gaan staan. ‘Nu ben ik in de war’, zegt hij. Ik sla een zinnetje over en dat is: Bediening van de Heilige Doop. Na de doop gaat de gemeente wel staan en belooft Ties en Tess liefdevol en met warmte in haar midden te ontvangen en samen met hen de weg van Jezus te gaan. Een meisje leest het gedicht: ‘Je bent gedoopt. Je krijgt een kaars’. Heidi zingt het lied Mensenkind met als beginregel: ‘Je bent zo onbeschreven, een naam zonder verhaal’. Er is een mededeling van overlijden van drie gemeenteleden, de dank- en voorbeden worden uitgesproken, waarna de collecte wordt gehouden. Heidi en Leonne zingen het lied ‘Het wonder van jou’ en krijgen applaus. Ons slotlied is lied 655 en na de zegen stellen de doopouders zich voorin de kerk op en kunnen worden gefeliciteerd . Heidi en Leonne zingen bij het verlaten van de kerk ‘Laat het zien’.

Over Tijme J. Bouwers

Doctoraal economie RU Groningen 1967 Mil. Dienst, 1968-1969, oud res. officier cavalerie Prov. Zuid-Holland, afd. toezicht gemeentefinanciën Min. van Fin. Inspecteur Rijksfinanciën 1972 - 1976 Burgemeester Ferwerderadeel 1976 - 1988 Burgemeester Aalten 1988 -2004
Dit bericht is geplaatst in Kerk, PKN. Bookmark de permalink.