Voor de minste van mijn broeders

Het orgel van de Oude Helenakerk staat op vol volume, vlak voor binnenkomst klinkt het de kerkgangers tegemoet. Eenmaal binnen is het net alsof Hans te Winkel er nog een schepje bovenop doet. Als de kerkenraad met de voorganger van vanmorgen, ds. Faber, binnenkomt zwijgt het orgel en is het enige tijd stil in de kerk. Arjen Timmers, de koster, laat de klokken even luiden en wanneer die zwijgen gaat Eddie Kämink achter de lezenaar staan en leest de afkondigingen.  De verzen 1 en 14 van Psalm 119 worden gezongen waarna stil gebed, bemoediging en groet volgen. Na het zingen van de verzen 1 en 2 van lied 1008 spreekt de dominee een ‘Woord ten leven’, Romeinen 12:9-21. Na het zingen van de verzen 1 en 2 van lied 834 volgt het gebed bij de opening van het Woord.

De dominee kijkt de kerk rond, zijn er ook kinderen in de kerk? In de Zuiderkerk is een kinderdienst, toch komen er vier kinderen naar voren. De dominee vraagt naar hun leeftijd, de jongste is drie, de oudste acht. De dominee stelt een vraag over Sinterklaas. Gisteren had hij geen tijd om naar tv te kijken. ‘Is alles goed gegaan?’ Het antwoord is niet te horen, aan de reactie te zien is dat wel het geval. Een klein meisje praat maar door. Vele kerkgangers zullen er niets van verstaan hebben maar hebben er wel schik om. Het kind houdt niet op. ‘Als je zo door gaat hoef ik geen preek meer te houden, je kunt wel dominee worden’, merkt de dominee op. Het lichtje wordt aangestoken en de kinderen verlaten de kerk. ‘Als je de intocht gemist hebt, kun je niet op de verhalen van de kinderen ingaan’, zegt de dominee. De eerste lezing vindt plaats. De dominee merkt dat hij het verkeerde gedeelte leest. Hij is begonnen bij vers 17 van Ezechiël 34, de verzen 11 tot 17 moeten gelezen worden. ‘Ik moet toch dat meisje erbij halen want die kan veel beter vertellen’. De verzen 1 en 2 van lied 601 worden gezongen waarna de tweede lezing volgt. Die is uit Mattheüs 25 de verzen 31-46. (Bij dit gedeelte moet ik even denken aan de rede van Aantjes op het eerste CDA congres in aug. 1975:  ‘De hongerigen worden niet gevoed; zij sterven als ratten langs de wegen van hun uitgedroogde landen’).

De dominee begint zijn verkondiging met op te merken dat hij de verhalen over eeuwige straf, geween en tandengeknars niet de gemakkelijkste vindt. Het strookt niet met het beeld dat ik heb van God. Mensen zijn er in het verleden ten onrechte bang mee gemaakt en we kennen de uitwerking. De verleiding was groot om alleen de eerste helft te lezen. Dan is er niks geen hel en verdoemenis. Toch is de dominee daar niet voor bezweken. Het verhaal staat niet voor niets in de Bijbel. Wel moeten we goed lezen, het is een soort eindtijdverhaal. Het is een schrikverhaal dat mensen wakker wil schudden en aan het denken wil zetten. Zulke verhalen komen meer voor in die tijd. Steeds gaat het om een afrekening, een rechter die op de troon plaats neemt en alle volken verschijnen voor hem.

Er wordt dan een scheiding gemaakt tussen hen die naar de hel of hen die naar de hemel gaan. Jezus sluit in Zijn verhalen hierbij aan. Ook Hij maakt onderscheid. Wat bijzonder is dat Jezus een eigen onderscheid maakt. Tussen hen die links of rechts van Hem gezeten zijn, of tussen schapen en bokken. Vaak werd er onderscheid gemaakt tussen hen die rein zijn, uit het volk Israël, of hen die onrein zijn, uit de heidenen. Jezus zet die verhoudingen op zijn kop. Of je geboren bent binnen of buiten Gods volk is niet van belang. Het komt erop aan hoe je leeft. Even een eindje terug in Mattheüs, het verhaal over die Kanaänitische vrouw die bij Jezus komt omdat haar dochter ernstig ziek is. Jezus zegt dan: ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van Israël’. De vrouw houdt aan. Dan zegt Jezus: ‘Het is niet goed kinderen hun brood af te nemen en aan de honden te voeren’. Dan zegt de vrouw: ‘Zeker, maar de honden eten toch van de kruimels die van de tafel van hun baas vallen’. (Mattheüs 15:21-28). Jezus lijkt door deze vrouw tot een andere opstelling te zijn gekomen. Niet je afkomst is bepalend maar je doen en laten. De vragen die Jezus zal stellen bij Zijn wederkomst gaan niet over hoogverheven zaken maar over wat we gedaan hebben in ons leven. En dan toegespitst op wat we gedaan hebben voor onze minste broeders en zusters. Het wordt beschreven als een schildering, een tweeluik. Op het ene paneel de rechtvaardigen, op het andere de onrechtvaardigen. Of ze tot een volk of tot een kerk behoord hebben geeft niet de doorslag, maar wat ze gedaan hebben voor hun medemens in nood. Jezus gaat zover door te zeggen dat wat ze gedaan hebben voor een ander dat ze dat voor Hem hebben gedaan. De liefde aan een medemens is met andere woorden liefde voor jezus. Deze werken dienen als rechtvaardiging in het laatste oordeel.

Als protestanten hebben we het daar moeilijk mee. Niet door onze werken maar door het geloof worden we gerechtvaardigd. Luther heeft zijn 95 stellingen niet voor niets aan de deur van de slotkapel geslagen. De kern van ons verhaal van vanmorgen is dat deze twee dingen nooit tegen elkaar uitgespeeld mogen worden. Geloven in Jezus is niet geloven in een idee of in een schim, maar geloven in een mens van vlees en bloed. In het volgende hoofdstuk wordt Jezus gevangen genomen, van zijn kleren beroofd, hij lijdt dorst, hij ondergaat alle ellende waarin ook wij kunnen verkeren. De vraag die Hij stelt is niet: Heb je in Mij als een begrip, als een dogma geloofd? Nee, de vraag die Hij stelt luidt: ‘Heb je in Mij als mens geloofd? Wat heb je met de boodschap die Ik verkondig gedaan? Wat heb je voor je medemens gedaan? God ontmoeten gebeurt niet op wonderlijke momenten. Het gebeurt wanneer wij mensen die op onze weg komen, die ons nodig hebben, helpen. Dan kun je iets van God ervaren.  ‘Want ik had honger, zegt Jezus, en jullie gaven mij te eten, ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een vreemdeling, en jullie namen mij op. Ik was ziek en jullie bezochten mij, ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij toe.” En de rechtvaardigen zullen vragen: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?” En Jezus zal antwoorden: “Alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten  van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”

Het belangrijkste wat dit verhaal ons leert is dat God niet altijd ver weg is en dat we Hem niet zo ver weg moeten zoeken. Of zoals Jan Wit dichtte: ‘Het woord dat U ten leven riep is niet te hoog, is niet te diep. Het is niet aan de overzij. Wat zegt gij dan: Wie zal voor mij de wijde oceaan bevaren die ’s levens raadsel kan bevaren. Het woord van liefde, vrede en recht is in uw eigen mond gelegd, in uw eigen hart geschreven. Vlak voor u ligt de weg ten leven.’

God laat zich ontmoeten in onze medemens die ons nodig heeft. En het verrassende is dat het gewoon gebeurt daar waar mensen doen wat hun hand vindt om te doen. Het gaat om menselijkheid tonen in ons doen en laten. Hoe kijken wij naar andere mensen? Horen wij hun roep om nabijheid en zien we wat ze nodig hebben? Dat is de spiegel die dit verhaal ons voorhoudt. En natuurlijk gaat het ook om oordeel, het oordeel van de Zoon des mensen. Eigenlijk voltrekt zich dat oordeel al in ons leven. Of je naar de wil van God leeft maak jezelf uit. Rechtvaardigen zullen deelnemen aan het Koninkrijk van God dat vanaf de grondvesten van deze wereld voor hen bestemd is. Dat wordt niet gezegd van de eeuwige straf die het loon is van de onrechtvaardigen. Omzien naar elkaar is het wenkend perspectief dat ons in dit verhaal wordt voorgehouden. Geen doemgeloof maar een oproep om ons aan elkaar te geven en met elkaar te leven. Eigenlijk is het Evangelie kinderlijk eenvoudig.

Na het amen van de preek wordt lied 316 gezongen waarna de gebeden volgen. Tijdens de collecte komen de kinderen weer binnen en de slotzang is lied 425.

Over Tijme J. Bouwers

Doctoraal economie RU Groningen 1967 Mil. Dienst, 1968-1969, oud res. officier cavalerie Prov. Zuid-Holland, afd. toezicht gemeentefinanciën Min. van Fin. Inspecteur Rijksfinanciën 1972 - 1976 Burgemeester Ferwerderadeel 1976 - 1988 Burgemeester Aalten 1988 -2004
Dit bericht is geplaatst in Kerk, PKN. Bookmark de permalink.