Vanmorgen is de balans weer eens positief: Twee kinderen worden gedoopt, een gemeentelid is op 76jarige leeftijd overleden. Er is een doopdienst in de Oosterkerk. Doopdiensten worden gepland, niet op elke zondag wordt er nog gedoopt. Het is warm in de kerk. Bij hoge uitzondering trek ik mijn jasje uit, maar mijn stropdas blijft om. Hans te Winkel is vanmorgen de organist. Voorin de kerk zit familie van de doopouders, de kerkenraad wijkt uit naar een bank opzij van de bank die gewoonlijk dient voor de ouderlingen en diakenen. De voorganger is ds. Riemer Faber. Het welkom en de afkondigingen worden uitgesproken door Henk Klein Hesselink waarna lied 288 wordt gezongen. Na bemoediging en groet zegt de dominee dat het vandaag Zondag Exaudi is. Dat komt tot uitdrukking in Psalm 27: ‘Hoor mij’, Hee, als ik tot U roep.’ Een andere naam voor deze zondag is Wezen zondag en dat verwijst naar Johannes 14 waar Jezus zegt: ‘Ik laat jullie niet als wezen achter’.
Na het gebed om de nood van de wereld wordt lied 218 gezongen en worden de dopelingen, Tygo en Julia, binnen gedragen. Aan de hand van twee foto’s stelt de dominee de dopelingen voor. Eerst Tygo, die op de foto zijn ogen stijf dicht heeft. Misschien heeft de dominee dat beeld nog voor ogen want als Julia op het scherm verschijnt zegt hij dat ze slaapt. Aan de hilariteit merkt de dominee dat er wat anders op het scherm te zien is: Julia heeft de ogen wijd open. Snel corrigeert de dominee zichzelf. De doopouders worden naar de namen gevraagd waarmee ze hun kind gedoopt willen hebben. Dan wordt Marcus 10:13-16 gelezen, vers 1 van lied 67 uit de bundel ‘Tussentijds’ gezongen, wordt het doopgebed uitgesproken en de verzen 1,2,3, en 4 van lied 354 gezongen. De kinderen in de kerk mogen naar voren komen. Dat zijn er een paar. ‘Wat heb ik hier?’, vraagt de dominee. ‘Een touwtje’. Weet je daar een ander woord voor? Is de volgende vraag. “Een koordje’. Wat is het verschil tussen een koortje en een touwtje?, vraagt de dominee. De dominee heeft al gezegd dat hij de act met het touwtje eerder heeft opgevoerd. Toch is het weer voor iedereen verrassend wat het antwoord is. Een koortje kan zingen, een touwtje niet. Gezellige hilariteit is het gevolg. Dan legt de dominee de betekenis van de doop uit met gebruikmaking van het touwtje. Hij houdt het tussen twee handen rechtop. Wat gebeurt er als ik het met mijn onderste hand loslaat? Het valt niet. Dat is wat God ons in de doop belooft: Ik zal jullie nooit loslaten. Een broertje en een zusje van de dopelingen mogen voelen of het doopwater goed op temperatuur is. Het is niet te koud, daar heeft koster Erik Bekkers voor gezorgd en die krijgt daarvoor lof toegezwaaid van de dominee.
De dominee stelt de doopouders drie doopvragen die vier keer met ja worden beantwoord. Dan volgt de doop van Tygo Kämink en Julia Esther Leontien Fukkink waarna de dominee de volgende zegenbede uitspreekt. ‘Moge Gods hand voor je zijn, om je de weg te wijzen. Achter je, om je te beschermen. Onder je, om je op te vangen. Boven je, om je bovenal te zegenen.’ De verzen 1 en 4 van lied 236 uit ‘Zingende gezegend’ worden gezongen. Leonie, moeder van Julia, leest het volgende gedicht:
Ik wens je twee stevige voeten, om door het leven te gaan.
Ik wens je twee stevige handen, om anderen bij te staan.
Ik wens je een mond om te lachen, met vrienden die vrolijk zijn.
Maar ook om mensen te troosten, bij tegenspoed en pijn.
Ik wens je twee heldere ogen om te zien wat kwaad is of goed.
Dan zul je altijd weten, de weg die je volgen moet.
Ik wens je een liefdevol hart toe, een hart dat mensen bemint.
Maar bovenal heb je Gods zegen, wordt een gelukkig en lief kind.
De dominee zegt dat in het doopgesprek de ouders vertelden dat ze hun kinderen willen opvoeden met de waarden van het christelijk geloof. De ouders steken nu de doopkaars aan de Paaskaars aan ten teken dat het Licht van Christus met hen en hun kinderen mag meegaan. Jezus heeft gezegd: ‘Ik ben het Licht van de wereld’. Dat zij dragers van dat Licht mogen zijn. Uit ‘Geroepen om te zingen’ worden de verzen 3 en 4 gezongen, ‘Ik zal er zijn voor jou’. De dominee reikt de doopkaarten uit, een van de kinderen wil graag het licht dragen. Eerst worden twee verzen van ‘Wij gaan voor even uit elkaar’ gezongen. Vijf kinderen verlaten de kerkzaal.
De Schriftlezingen zijn uit Psalm 27:7-14 en Johannes 14:15-20 waarna de verzen 1,2, en 3 van lied 275 worden gezongen. De tekst voor de verkondiging is: ‘Ik laat jullie niet als wezen achter’. De dominee begint met te zeggen wat in ieders mensenlevens voorkomt. Dat vader en moeder overleden zijn. Als oudste sta je er dan alleen voor. Zo’n gevoel moeten de leerlingen ook gehad hebben toen Jezus zei dat Hij nog maar een korte tijd bij hen bleef. Gevoelens van onzekerheid overvallen hen. Hoe moet het nu verder, zullen de discipelen gedacht hebben. Voordat ze hun gevoelens kunnen uitspreken zegt Jezus: ‘Ik laat jullie niet als wezen achter’. Het is de kern van wat de troostrede van Jezus wordt genoemd. Zijn dood moeten ze niet als een mislukking zien, als het einde. Maar als een teken van Zijn hoogheid, het heengaan naar Zijn hemelse Vader, om zo des te beter bij hen te kunnen blijven. Het is een bijzonder beeld. Een wees was in die tijd totaal overgeleverd aan de goedheid en barmhartigheid van anderen. In de Bijbel wordt gesproken over recht doen aan de wezen omdat hun natuurlijke bescherming, hun ouders, is weggevallen. In de psalmen brengt David dezelfde gevoelens onder woorden. Luid roept hij tot God zijn nood uit. Z’n vader en moeder zijn overleden. Hoe moet hij nu verder, op wie moet hij zich verlaten? Voor de leerlingen is het nog schrijnender. Ze hebben hadden alles voor Jezus opgegeven, hun netten achter zich gelaten. Hun leven werd door Jezus bepaald, zou daar niets van overblijven? Nee, zegt Jezus. Ik zal de Vader vragen jullie een andere pleitbezorger te geven. Meer nog: Ik kom bij jullie terug.
Dat zijn troostvolle woorden, ook voor ons vandaag. Het betekent dat we een dak boven ons hoofd hebben en grond onder de voeten. Het betekent ook dat we nooit alleen zijn, dat er Iemand is die ons leven draagt en leidt. Dat is niemand minder dan God die in de Heilige Geest tot ons komt. In de zegenbede bij de doop werden we daaraan herinnerd. ‘Moge Gods hand voor je zijn, om je de weg te wijzen. Rondom je, om je te beschermen. Onder je, om je op te vangen als je valt. Boven je, om je bovenal te zegenen.’ De doop is een teken dat God met ons een verbond heeft gesloten dat Hij niet los zal laten wat Zijn hand eens begon. Hij is onze Vader en wij mogen Zijn kinderen zijn. Wat houdt dat in: Ik laat jullie niet als wezen achter? Soms voelt dat wel zo in het leven. Bij een geboorte is alles nog mooi en zonnig. Maar er is ook veel duisternis in de dingen die ons omringen. Deze wereld lijkt wel een wekker die afloopt zonder dat God zich er mee bemoeit. Elie Wiesel, een Joodse schrijver, die als kind in Auschwitz zat vertelt daarover. Een kind en twee volwassenen werden opgehangen, de andere gevangenen moesten erlangs lopen. Toen hij zelf erlangs liep hoorde hij een stem achter zich: ‘Waar is God nu?’ Dat kan ook zomaar je eigen vraag worden. Waar is God in de aanslag in Manchester (en in de aanslag op Kopten in Egypte). Of waar is God in wat je mee moet maken in je eigen leven. Je kunt je overgeleverd voelen aan je eigen lot.
Vroeger leek God veel meer zichtbaar, veel meer ervaarbaar, stond dichtbij het gewone leven. Vandaag lijkt de afstand tussen hemel een aarde veel groter. Het is het verschijnsel dat we Godsverduistering noemen. Wij hebben moeite om God te zien als een Vader die ons leven beschermt en bewaart. Is dat ook niet een spanning die eigen is aan het geloof? Elke tijd kent zijn eigen vragen en die gaan niet buiten het geloof om. Als Jezus de Trooster belooft dan gaat het om de Geest van de waarheid, dat is de Geest die ons in de waarheid van God wil inleiden. De wereld kan die Geest niet ontvangen omdat ze Hem niet ziet en kent. Maar, zegt Jezus tegen zijn leerlingen, jullie die mij lief hebben kennen Hem wel want Hij woont in jullie en zal in jullie blijven. De wereld ziet het uiterlijk. Het oog van het geloof ziet meer. Het ziet en ervaart dingen die buiten het geloof niet zichtbaar en te ervaren zijn. Dat betekent niet dat een gelovige geen twijfel zou hebben en geen waarom vragen zou mogen stellen. Ook in de Bijbel zien we dat mensen diep lijden onder Gods afwezigheid. Maar zoals een kind met zijn vragen naar zijn vader of moeder gaat, zo gaat en kind van God met zijn vragen naar zijn hemelse Vader. Op je vragen krijg je niet direct antwoord, maar, als je ervoor open staat, wel troost, liefde en geborgenheid. Dat heeft Jezus zijn leerlingen beloofd toen Hij hen de Trooster in het vooruitzicht stelde. Dat mogen wij met ons meenemen. Of om met de Psalmdichter te spreken: ‘Al verlaten mij vader en moeder, de Heer neemt mij liefdevol aan’. Jezus hemelvaart maakt ons niet tot wezen maar meer nog tot kinderen van God, die leeft en leven doet. Zoals zo mooi verwoord in het lied dat we nu gaan zingen: ‘Al heeft hij ons verlaten, Hij laat ons nooit alleen’. Na het amen van de preek worden beide verzen van lied 663 gezongen.
Na een afkondiging van overlijden van een gemeentelid worden de verzen 2 en 5 van lied 972 gezongen en volgen de dank- en voorbeden. De collecte wordt gehouden, de kinderen komen weer binnen en lied 704 wordt tot slot gezongen. Na de zegen stellen de dominee en de dienstdoende ouderling zich bij de Zuidingang van de kerk op om de kerkgangers een goede week te wensen. Er kan ook een kop koffie, thee of fris in een van de zalen worden gedronken.