Kerst is zo ongeloofwaardig dat het wel waar moet zijn.

Naast de preekstoel staat een grote kerstboom die mooi verlicht is. Aan de kansel hangen twee kransen met lampjes erin. Vier kaarsen op de tafel voorin de kerk branden. De kerk is goed bezet. Op de schermen staan de medewerkenden aan deze dienst op eerste Kerstdag in de Oosterkerk. De voorganger is ds. Riemer Faber, organist Hans te Winkel en trompettist Jan Willem Kobus zorgen voor de muzikale begeleiding. Rikie Aalbers heet de kerkgangers welkom en leest de afkondigingen. Aan het begin van deze dienst worden de verzen 1 t/m  4 van lied 477, Komt allen tezamen, in wisselzang gezongen. Stil gebed, bemoediging en groet volgen. De dominee wijst op de vier brandende kaarsen en zegt dat de kerstkaars nu zal worden aangestoken. Dat zal Romy Deboah doen. Zij leest eerst een gedichtje: ‘Grote kaars, ik steek je aan. Want het Licht is nu gekomen. Wie het horen wil die hore, Jezus is geboren’. Van lied 486 worden de verzen 1 en 4 gezongen, waarna gebed volgt en de verzen 1 en 2 van lied 487 worden gezongen.

Een kort filmpje over het Advent- en Kerstproject wordt getoond. Dat is een filmpje over Elisabeth met aan het eind het bijbehorend liedje. Dat is het niet het filmpje voor vandaag, de dominee zegt dat de kerkgangers het refrein moeten onthouden: ‘God heeft iets nieuws bedacht, Hij heeft het zelf verzonnen. Heb je het niet gemerkt? Het is allang begonnen’. De kinderen die naar de nevendienst gaan komen naar voren. Aan hen vraagt de dominee of zij wel gezien hebben dat het verkeerde filmpje werd getoond. Jezus is geboren, daar had het filmpje over moeten gaan. Een jongen met op zijn T-shirt de opdruk: ‘Best never rest’, steekt het lichtje aan waarachter de twaalf kinderen naar de nevendienst gaan. De eerste Schriftlezing is uit Jesaja 52:7-10 waarna de verzen 1 en 3 van lied 482 worden gezongen. Het kerstevangelie uit Lucas 2:1-20 wordt in drie gedeelten gelezen. Tussendoor worden de liederen of verzen van de liederen 483, 481 en 498 gezongen.

Zijn overdenking begint de dominee met te zeggen dat het alweer enige tijd geleden is dat hij iemand hoorde zeggen: ‘Kerst is zo ongeloofwaardig dat het wel waar moet zijn. Wie verzint zo iets?’ Een simpele uitspraak die is blijven hangen. Er zit iets moois in: een Kind in de kribbe dat vrede brengt, de Redder van de wereld is. Onze wereld wordt niet beheerst door kinderen maar door grote mensen. Dat was toen niet anders, met een pennenstreek zette de keizer de mensen in beweging en iedereen moest gehoorzamen. Daarbij vergeleken is het Kind in de kribbe een klein en marginaal gebeuren. Voor Lucas niet, hij laat ons de andere kant van het verhaal zien. Voor Lucas is het een gebeurtenis die de geschiedenis van de wereld diepgaand zal beïnvloeden. Om dat te begrijpen letten we op de herders. Zij zijn de vrije jongens van het veld, verguisd en veracht. Als tweederangsburgers zijn ze gespitst op het aanbreken van een nieuwe tijd. Juist zij krijgen als eersten het signaal dat de redding van hun volk nabij is. Maar waar moeten ze het zoeken?

Ze verwachten een groots gebaar van een rebelse leider. Een groots gebaar krijgen ze maar van een heel andere orde. In de nacht worden ze overvallen door een fel licht dat hen verblindt. De dominee moet denken aan een vakantie met zijn gezin. Ze liepen op het strand, het was al donker, op een gedeelte waar ze niet mochten komen. In zee lag een zandzuiger en er was gevaar voor drijfzand. Plotseling werden ze vanaf de zandzuiger beschenen met een fel licht. Ze schrokken en gingen terug. Dat was nog onschuldig vergeleken bij wat er in de tijd van de Berlijnse muur gebeurde. Hoe moeten de mensen zich gevoeld hebben die probeerden te vluchten en plotseling in het licht van de schijnwerper van de vijand staan? Wat een schrik moet dat geweest zijn, in een keer stort je wereld in en vallen je dromen in duigen. Ook de herders krijgen een fel licht op hen gericht en ook zij schrokken hevig. Het is niet het licht van een vijand, maar van een bondgenoot. Het is een engelenmacht die niet uit is op hun ondergang, maar op hun heil en hen op het spoor zet van een nieuw begin.

Dat nieuwe begin ziet er heel anders uit dan ze verwacht hadden. De ruige herders moeten op zoek naar een baby, ergens achteraf, gewikkeld in een oude doek en liggend in een kribbe. Daar zijn hun handen te groot voor. Ze moeten leren omdenken, ze moeten oog krijgen voor een klein en miskend leventje dat het begin is van een nieuw Koninkrijk. Hoe tegenstrijdig moet dat voor hen geweest zijn? Maar is dat niet juist de kern van de Kerstboodschap. Niet voor niets wordt dit Kind door Lucas een teken genoemd, de redder, die door Jesaja voorspeld is, verschijnt in de gedaante van een kind. Wie verzint zo iets. Dat is zo ongeloofwaardig dat het wel waar moet zijn. ‘Weet u, ik geloof ook dat het waar is’, zegt de dominee. Ik geloof dat het waar is omdat ik het telkens weer om me heen zie. In een wereld, waarin de mensen van het grote geld zich breed maken en erop uit zijn andere mensen uit te buiten, kun je heel gemakkelijk de moed verliezen. Er is zoveel dat je doet wanhopen en er is zoveel dat het geloof lijkt tegen te spreken dat het een wonder is dat u en jij hier vanmorgen nog in de kerk zitten. Niet allen hier maar in de hele wereld komen in deze tijd miljoenen mensen samen om dit verhaal van het Christuskind opnieuw te horen en te vieren.

Dat geeft op zijn minst aan dat we met z’n allen er een vermoeden van hebben dat er met dit Kind iets bijzonders aan de hand is. Het laat ons niet los omdat God ons niet loslaat. Hij is ons nabij gekomen in een kwetsbaar Kind dat eenmaal groot geworden als een even kwetsbaar mens Zijn leven leidde. Een leven dat op een mislukking lijkt uit te lopen. En toch, toch weten we het, toch voelen we het, zoals we gezongen hebben: ‘In het ondoordringbaar duister, in onzekerheid en pijn, in het land van licht noch luister zal Hij onze Redder zijn.’ Dit Kind zet ons op het spoor van God die het Licht laat schijnen in onze duisternis. In Zijn leven werd het zichtbaar, in Zijn woorden werd het voelbaar. Telkens weer zie je het waar worden in mensen die zich belangeloos inzetten voor anderen, mensen die door kleine onverwachte dingen anderen bemoedigen. Een bezoekje, een kaartje, een telefoontje. Een luisterend oor of een helpende hand. Ik geloof dat het allemaal te maken heeft met het herkennen van het Kind van Bethlehem die ons op het spoor van het Koninkrijk van God heeft gezet. Wie daar iets van wil begrijpen moet zichzelf niet te groot achten om dit Kind in de armen te nemen. Dit hulpeloos Kind is een teken van hoop, dwars tegen alle wanhoop en vertwijfeling in. Hoe klonk het ook alweer aan het begin van de preek? ‘Kerst is zo ongeloofwaardig dat het wel waar moet zijn. Inderdaad, wie verzint zo iets? Het antwoord ligt in het refrein van het lied in het filmpje: ‘God heeft iets nieuws bedacht, Hij heeft het zelf verzonnen. Heb je het niet gemerkt? Het is allang begonnen’.

Na het amen van de preek is er meditatief orgelspel en worden de verzen 1 en 4 van lied 478 gezongen. De dank- en voorbeden worden gebeden en de kinderen komen weer terug. Ze gaan voor depreekstoel staan, de verlichting in de kerk wordt sterk verminderd en de dominee maakt een praatje met hen. De kinderen hebben een lampje meegekregen en mogen van de dominee de kerk in schijnen. ‘Kennen jullie ook dat liedje over een lampje, ‘Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht dat wij zijn als lampjes in de nacht …’ De dominee krijgt geen antwoord en denkt dat ze dat nog niet op school geleerd hebben. De tekst verschijnt op het scherm en de drie verzen worden gezongen.

‘1 Jezus zegt, dat Hij hier van ons verwacht. Dat wij zijn als kaarsjes brandend in de nacht .En Hij wenst, dat ieder tot zijn ere schijnt .Gij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn.                 2 Jezus zegt, dat Hij ieders kaarsje ziet .Of het helder licht geeft, of ook bijna niet .
Hij ziet uit de hemel, of wij lichtjes zijn .Gij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn .                      3 Jezus zegt ons ook, dat ’t zo donker is, overal op aarde zonde en droefenis.
Laat ons dan in ’t duister held ‘re lichtjes zijn . Gij in uw klein hoekje en ik in ’t mijn’

Tijdens de collecte spelen de muzikanten ‘In the bleak midwinter’ en ‘O little town of Bethlehem’. De dominee bedankt de muzikanten en de overigen die meegewerkt hebben aan deze dienst, applaus volgt. Speciaal applaus is er voor Jan Willem Kobus, de 16jarige trompettist. Onze slotzang is ‘Ere zij God.’

Voordat de dominee de zegen geeft citeert hij het refrein: ‘God heeft iets nieuws bedacht, Hij heeft het zelf verzonnen’. Dat mochten we vanmorgen vieren. Christus, het Kind in de stal van Bethlehem, het Licht dat schijnt in onze duisternis. Daarover heeft de dominee nog een gedichtje dat in al z’n  eenvoud zo veelzeggend is. ‘Eén ster maakt de lucht minder dreigend. Eén kaars maakt de nacht minder zwart. Eén hand maakt de weg minder eenzaam. Eén stem maakt de dag minder stil, Eén vonk kan een begin zijn van een nieuw vuur. Eén noot kan het begin zijn van een nieuw lied. Eén Kind kan het begin zijn van een nieuwe toekomst.’

Over Tijme J. Bouwers

Doctoraal economie RU Groningen 1967 Mil. Dienst, 1968-1969, oud res. officier cavalerie Prov. Zuid-Holland, afd. toezicht gemeentefinanciën Min. van Fin. Inspecteur Rijksfinanciën 1972 - 1976 Burgemeester Ferwerderadeel 1976 - 1988 Burgemeester Aalten 1988 -2004
Dit bericht is geplaatst in Kerk, PKN. Bookmark de permalink.