Afhankelijk en ontvankelijk

Vanmorgen is er een doopdienst in de Oosterkerk. Ds. Marten Jan Kooistra is er voor overgekomen uit Woudenberg. Voor Aalten is hij geen onbekende, hij was meer dan tien jaar predikant van onze gemeente. Tijdens de dienst zullen twee kinderen gedoopt worden. De liturgie bevat liederen uit verschillende bundels zoals het Liedboek, Geroepen om te Zingen (GotZ), Evangelische liedbundel (EL), Opwekking en Zingende Gezegend (ZG). Gelukkig worden alle te zingen liederen met behulp van de beamer op schermen zichtbaaren leesbaar getoond. Hans te Winkel is de organist en Erik Bekkers doet dienst als koster. Hannie Lievers heet de kerkgangers welkom. De collecte tijdens de dienst is bestemd voor het project ‘Op zoek naar veiligheid’ van Kerk in Actie. Aan het begin wordt lied 288 gezongen, waarna bemoediging en groet volgen. Als Kyriegebed worden de verzen 1,2, en 3 van lied 105 uit GotZ gezongen. De dominee zegt dat God een liefdevolle Gos is voor de mensen. Door de eeuwen heen is Hij met Zijn volk meegetrokken. Uit de slavernij in Egypte door de woestijn naar het beloofde land. Hij heeft zijn volk regels gegeven. De twee belangrijkste zijn: God liefhebben en je naaste als jezelf. Hierna worden de verzen 1 en 2 van Psalm 150 gezongen.

Na het gebed bij de opening van het Woord mogen de kinderen bij de dominee komen. Hij vraagt: ‘Waar ben je goed in?’ Er komen verschillende antwoorden. Muziek, klimmen, koprol maken, tekenen. De dominee zegt dat sommige mensen in bepaalde dingen heel erg goed zijn. Mensen worden voor iets bijzonders alleen gevraagd als ze daarin heel goed zijn. Bijvoorbeeld voor een sportteam. En om architect te worden moet je goed kunnen tekenen. Voor Jezus maakt dat niet uit. Hij zegt dat je altijd bij Hem mag komen. Dan zegt de dominee dat de komende week boekenweek is. Hij herstelt dat, dat was de afgelopen week. (Kinderboekenweek meen ik). Het thema is ‘Vriendschap’ en daar gaat het vanmorgen in de kerk ook over. Er gaan 12 kinderen naar de nevendienst. Na de eerste lezing, Spreuken 3:1-6, wordt lied 599 uit Opwekking gezongen. De tweede lezing is uit Marcus 10:13-16 gevolgd door het zingen van de verzen 1 en 2 van lied 278 uit de EL.

Zijn verkondiging begint de dominee met het opzeggen van het volgende liedje: Eens brachten de moeders hun kinderen tot Jezus, Toen spraken de discipelen: ‘Ga weg van de Heer’, Maar Jezus zag hen henen gaan, en sprak hen o zo vriend ’lijk aan: , “Laat toch de kind ‘ren komen tot Mij”. Vroeger heeft de dominee het al geleerd. Wordt het nog geleerd? Vraagt hij aan Hester. Dat is het geval. Het verhaal in Marcus 10 is de afsluiting van een ander verhaal. De farizeeën komen om Jezus in de val te lokken. Ze vragen Hem: Mag je scheiden van je vrouw? In de tijd van Jezus waren er twee profetenscholen. Die van rabbi Hillel, die streng was in de leer. Alleen bij overspel mocht je scheiden. Rabbi Sjammai was minder streng. Als je al naar een andere vrouw keek mocht je scheiden. Met die vraag komen ze bij Jezus. Mozes heeft er al over geschreven. Jezus gaat terug naar waar het begon, naar de Schepping. Toen heeft God de mens gemaakt. Die had iemand nodig. Samen mogen man en vrouw gestalte geven aan de opdracht van God.

Dat geeft weleens spanningen in het huwelijk. Ook tussen mensen onderling. Het gaat erom dat we op een goede manier met elkaar samenleven. In de Bijbel staan lessen hoe we dat moeten doen. Zoals in Spreuken. De richtlijnen van God moeten we om onze hals winden, dat wil zeggen altijd bij ons hebben. En we moeten ze in ons hart schrijven. Als je hart niet meer klopt is het gebeurd met je leven. Dat probeert Jezus duidelijk te maken. Hij brengt dat aan het eind van zijn gesprek met de geleerden direct in de praktijk. De discipelen zeggen tegen Jezus dat Hij even bezig is. Nee, zegt Jezus, de kinderen horen er bij. Als je wordt als een kind kom je in de hemel. Wat bedoelt Jezus daar mee? Kinderen zijn weleens lastig, ze zijn niet volmaakt. Kinderen beseffen ook dat ze afhankelijk zijn van hun ouders. En ze zijn ontvankelijk voor wat hun ouders zeggen. Die houding betekent ook dat hun ouders ze moeten leren dat ze afhankelijk van God zijn en dat ze ontvankelijk moeten zijn voor de dingen van God.

De dominee heeft de doopvragen met de doopouders besproken. Ze zien hun kinderen als door God gegeven. Behalve een gave is het kind ook een opdracht om het op te voeden tot volwassenheid. En ze te leren dat ze deel uitmaken van een groter geheel, van de Schepping. De ouders dienen aan hun kinderen de normen en waarden van het geloof mee te geven. Dat gebeurt met vallen en opstaan. En eens gaan de kinderen hun eigen weg. Toch moeten we blijven zeggen dat we afhankelijk zijn van God en afhankelijk van elkaar. Dat afhankelijk zijn moeten we leren, het zit niet in ons DNA. Het liefst zijn we zelfstandig en hebben de regie in eigen hand. We moeten beseffen dat we afhankelijk zijn van God en afhankelijk van elkaar. ‘Wind ze om je hals, schrijf ze in je hart’. Joden hebben een kokertje aan de voordeur van hun huis (de mezoeza). In dat kokertje een tekst uit Deuteronomium: ‘De Heer is mijn God, de Heer is Eén’. Verlaten ze hun huis dan gaan ze er aan voorbij en worden aan deze woorden herinnerd. Komen ze terug dan gaan weer langs die woorden. Zo mogen we leven met elkaar en zo mogen we dopen. In het besef dat je je kind toevertrouwd hebt gekregen. Jezus legt de kinderen de handen op en zegent hen. Ok wij mogen iedere zondag de zegen ontvangen.

Na het amen van de preek worden de verzen 1,2 en 3 van lied 357 gezongen, komen de kinderen weer terug van de nevendienst en worden de dopelingen binnen gedragen.  De dominee maakt een praatje met de kinderen. Er zijn nog twee kindjes binnengebracht, ze zijn voor de eerste keer in de kerk. Ze worden gedoopt. Waarom?, vraagt de dominee. Hij geeft zelf het antwoord. Dat doen we omdat Jezus dat gezegd heeft. Jezus is bij ons op aarde geweest, is teruggegaan naar de hemel en vlak voordat Hij naar de hemel ging heeft Hij gezegd dat iedereen gedoopt moet worden in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het gaat er in de doop om dat wij bij God horen. Net als ik een trouwring heb. Mijn vrouw heeft er net zo een. Dat wil zeggen: Wij horen bij elkaar.

De dominee vraagt aan de doopouders naar de naam van hun kind waarna het doopgebed wordt uitgesproken. Een lied van Trijntje Oosterhuis wordt ten gehore gebracht, op de schermen verschijnt de tekst van ‘Nu dat jij er bent’. Daarna worden de doopvragen gesteld waarop vier keer ‘Ja, dat beloof ik’ klinkt. Dan worden Naud Houwers en Melle van Schijndel gedoopt en wordt de gemeente gevraagd de kinderen in hun midden op te nemen. Tijdens het zingen van de verzen 1,4 en 5 van lied 236 (ZG) wordt de dooprol door de koster van de muur gehaald en op de tafel gelegd. Een van de doopouders leest een gedicht waarna de verzen 1,2, en 3 van lied 79 uit GotZ worden gezongen. Tijdens het zingen schrijven de doopvaders de naam van hun kind op de dooprol. De doopkaarten worden uitgereikt en een kinderbijbel. Ook zijn er nog twee witte rozen. Hierna volgen de dank- en voorbeden, gevolgd door stil gebed en het Onze Vader. Tijdens de collecte is er een filmpje op het scherm over vluchtelingen uit Myanmar die op zoek zijn naar veiligheid en een toekomst. Lied 423 is het slotlied waarna de dominee de zegen uitspreekt.

Over Tijme J. Bouwers

Doctoraal economie RU Groningen 1967 Mil. Dienst, 1968-1969, oud res. officier cavalerie Prov. Zuid-Holland, afd. toezicht gemeentefinanciën Min. van Fin. Inspecteur Rijksfinanciën 1972 - 1976 Burgemeester Ferwerderadeel 1976 - 1988 Burgemeester Aalten 1988 -2004
Dit bericht is geplaatst in Kerk, PKN. Bookmark de permalink.