Geloven is protesteren

Bij binnenkomst in de Oude Helenakerk klinkt welluidende orgelmuziek, Joop Ormel is op dreef. De kerk raakt goed bezet. Elly Hoftijzer heet de kerkgangers welkom, de voorganger is ds. Wim Everts. Frans Ratering doet dienst als koster. Van Psalm 34 worden de verzen 1 en 2 gezongen, bemoediging en groet volgen, van lied 280 worden de verzen 1,2 en 3 gezongen waarna het gebed voor de nood van de wereld wordt uitgesproken dat wordt beantwoord met het zingen van lied 301e. Na het zingen van de verzen 1,2 en 5 van lied 713 volgt het gebed bij de opening van het Woord. De kinderen mogen naar voren komen. Er komt een jongen bij de dominee. Die kijkt naar zijn kleiner zusje die wacht tot een nog kleiner zusje ook meekomt. De kinderen nemen het lichtje, aangestoken aan het licht van Pasen, mee. De eerste lezing is een lange lezing, 2 Koningen 4: 8-37 over Elisa en de vrouw uit Sunem. Hierna wordt lied 920 gezongen. De tweede lezing is uit Lukas 7:11-17, Jezus en de zoon van de weduwe in Naïn. De Evangelielezing wordt beantwoord met het zingen van lied 339F waarna de verzen 1,2,4 en 5 van lied 756 worden gezongen.

De dominee begint zijn overdenking met te zeggen dat een voorname en welgestelde vrouw iemand is waarvoor geldt dat ze tijd en ruimte heeft voor haar geloof in God. Dat krijgt gestalte als ze haar man voorstelt om een kamer te maken voor Elisa, de heilige man van God. Er is wel stil verdriet in haar leven, ze kan geen kinderen krijgen. Als Elisa daarvan hoort belooft hij haar een kind. Dat weert ze af, ‘Spiegel me toch niets voor’. Ze wil geen valse beloftes. Toch wordt ze zwanger. Precies een jaar later, in de lente, baart ze een zoon. Als de jongen groot geworden is gaat hij tijdens de oogst naar zijn vader die op het veld is. Dan roept hij: ‘Mijn hoofd, mijn hoofd’. Zijn vader laat hem naar zijn moeder brengen. Op haar schoot sterft hij. Is er iets dat erger is dan dit? Waar elke ouder bang voor is. Dan stort je hele wereld in. Met de dood van haar kind heeft ze alles verloren. Alles wat aan haar leven zin en inhoud gaf. Hoe groot is haar verdriet, haar wanhoop? Of de woede, de opstandigheid, de vraag naar het waarom. Of is er alleen maar het gevoel van machteloosheid, de berusting.

Een vrouw en haar kind dat sterft. Het is opvallend hoe vaak dit thema in de Bijbel voorkomt. In de tijd van Elia was er de zoon van de weduwe van Sarfat. Later in de tijd van Jezus de zoon van de weduwe van Naïn en het dochtertje van Jaïrus. Dat dit zo vaak verteld wordt heeft een diepere betekenis. Hierin wordt zichtbaar dat we leven in een gebroken wereld, de weerspiegeling van de nood van de wereld. Wij weten dat we leven in een wereld waarin zoveel kinderen slachtoffer worden van armoede, onrecht en geweld. Zoveel kinderen die sterven aan honger en ziektes terwijl eenvoudige middelen hun levens zouden kunnen redden. Een kind mag toch niet sterven. Als zoiets gebeurt vergaat je wereld. Wat kun je dan nog doen? Je erbij neerleggen, erin berusten. Zoals het vroeger in de kerk geleerd is dat gezondheid en ziekte ons toekomen uit Gods vaderlijke hand. Is dat nou werkelijk wat het geloof van ons vraagt? Berusting omdat God zo gewild heeft? Nee toch.

Kijk naar deze vrouw uit Sunem. Bij haar is geen enkele berusting. Ze legt de jongen op het bed van de man Gods. Ze wil zo snel mogelijk naar hem toe. Ze laat zich door niets en niemand tegenhouden. Bij hem aangekomen maakt ze hem verwijten. ‘Heb ik u soms om een zoon gevraagd? Heb ik u niet gezegd dat u geen valse hoop moest wekken?’ Wat deze vrouw drijft is niet berusting, maar het protest om wat de dood in haar leven heeft aangericht. Ze wil dat Elisa met haar meegaat. Elisa kan niet anders. Al zwijgend gaan ze op weg. Elisa kan niet anders dan stil zijn. Er is geen antwoord te geven op de vraag naar het waarom. Elisa kan alleen maar proberen haar verdriet en pijn toe te laten in zijn leven. Hoe belangrijk kan dat voor iemand zijn dat er een ander is die echt met je meeleeft. Die probeert jouw verdriet te delen. Als Elisa aankomt gaat hij de kamer binnen en sluit de deuren. Hij bidt tot de Heer, gaat naar het bed en gaat op de jongen liggen. Zij ogen op de ogen van de jongen, mond op mond en handpalmen op handpalmen. Het is alsof Elisa zich wil vereenzelvigen met die jongen, wil zeggen: Ik ben er helemaal voor jou, mijn leven is jouw leven. Zo ligt Elisa tot het lichaam van het kind weer warm wordt. Hij loopt door de kamer heen, strekt zich nog een keer over de jongen uit. Uiteindelijk niest de jongen zeven keer en opent zijn ogen.

Het is een aangrijpend verhaal. Een verhaal dat je met je meedraagt. Als het warm is en de zon schijnt dan bedek je je hoofd. ‘Ik moet geen zonnesteek krijgen’, en dan denk je aan dit verhaal. Het is ook een vreemd verhaal. Als je ouder wordt denk je erover na. Mensen hebben het moeilijk met dit verhaal. Het past niet in de wereld die we kennen. Er is een diepe kloof tussen onze wereld en de wereld van de Bijbel. Wat moeten we met dit verhaal? Hoe zit het met al die Bijbelse wonderverhalen? Als er toen wonderen gebeurden waarom dan nu niet? Er gebeurt nu zoveel waarvan je denkt dat God toch echt wel zou mogen ingrijpen. Waarom grijpt God niet in? Deze vraag vooronderstelt wat. Namelijk dat God ergens daarbuiten is terwijl wij hier zijn. God is, zo mogen we geloven, niet daarbuiten, maar God is hier en nu. God is erbij, in alle nood tegen alle nood, in alle verdriet tegen alle verdriet. God grijpt van binnenuit in. Wat God doet, doet God in het verborgene. God is werkelijk begaan met onze wereld. Hij laat ons niet over aan ons lot. God grijpt in door mensen te roepen die omzien naar elkaar. God is de stille kracht die mensen beweegt tot liefde en barmhartigheid. Een God die met tedere krachten bezig is deze wereld te vernieuwen, te voleindigen en te voltooien. Hij wil mensen bezielen door zich in te zetten voor al het goede en weerstand te bieden aan al het onrecht dat er is. Tegen de macht van het kwaad en niet te berusten in de wereld zoals die is.

Zoals de vrouw uit Sunem deed. Wat haar dreef was niet de aanvaarding van wat er gebeurd was, maar het protest tegen wat de dood van haar jongen in haar leven had aangericht. Dat is geloven: protesteren. Dat protest is ook bij Jezus aanwezig als Hij de rouwstoet uit Naïn tot stilstand brengt. Jezus wil niet dat ons leven ten onder gaat in wanhoop en verdriet. In de Bijbelse wonderverhalen gaat het nooit om het wonderlijke op zich. Wonderen zijn in de Bijbel tekenen die ergens naar verwijzen. Ze hebben een bedoeling, willen ons wat vertellen. Deze verhalen over die vier dode kinderen verwijzen naar de toekomst die God ons geven zal. Zo’n verhaal is als een venster dat ons iets wil laten zien van die toekomst wanneer deze wereld opnieuw in het licht zal treden als een wereld zonder moeite en leed en waarin de dood voorgoed overwonnen is. We mogen deze verhalen lezen als Paasverhalen. Verhalen die ons bemoedigen en troosten. Dat Jezus is opgestaan geeft ons de hoop en de kracht om het vol te houden, juist als het moeilijk is en er tegenslagen zijn. Het is de hoop die verhindert om te berusten in de dingen die gebeuren, we leggen ons er niet bij neer. Moge Gods Geest ons bezielen en de kracht geven om te doen wat van ons gevraagd wordt. Zodat we het zien mogen: vrede gebracht, gerechtigheid gedaan, honger gestild, tranen afgewist, eenzaamheid verdreven, troost gevonden.

Na het amen van de preek worden de verzen 1,2 en 4 van lied 641 gezongen, volgt er een mededeling van overlijden van twee leden van de gemeente, worden de dank- en voorbeden uitgesproken, telkens afgesloten met het zingen van het refrein van lied 293, gevolgd door stil gebed en het Onze Vader. Na de collecte wordt lied 634 gezongen en geeft de dominee de kerkgangers de zegen van de Heer.

Over Tijme J. Bouwers

Doctoraal economie RU Groningen 1967 Mil. Dienst, 1968-1969, oud res. officier cavalerie Prov. Zuid-Holland, afd. toezicht gemeentefinanciën Min. van Fin. Inspecteur Rijksfinanciën 1972 - 1976 Burgemeester Ferwerderadeel 1976 - 1988 Burgemeester Aalten 1988 -2004
Dit bericht is geplaatst in Kerk, PKN. Bookmark de permalink.