Een volle bak. De benedenzaal van Eetvilla Van Den Brink te Soest is geheel gevuld. De Eemlandlunch viert vandaag zijn vijfjarig bestaan. Niet in een bovenzaal vindt aan een paar tafels de bijeenkomst van (oud)officieren van de cavalerie plaats maar alle zalen op de begane grond zijn nodig om de tachtig deelnemers een plaats te kunnen geven. Staan is gebruikelijk tijdens het aperitief, hier is het geen optie. Het is beter direct maar een plaats aan een tafel te zoeken, voor hen die daarna binnenkomen is er dan nog even de gelegenheid tussen de tafels door te lopen en proberen zoveel mogelijk wapenbroeders de hand te schudden. Klas 122 van de SROC heeft een tafel gereserveerd. Er is een ovale tafel in het midden van het etablissement waar de president met zijn genodigden plaats neemt. De uitbater, de heer Ott, biedt bij binnenkomst een glas wijn aan. Dat is niet tegen alle verwachtingen, Kees Blok heeft het in zijn convocatie reeds aangekondigd. Ook over trompetgeschal schreef hij en dat klinkt aan het begin. Na een klaroenstoot neemt de president het woord.
Hij verwelkomt eenieder, in het bijzonder vier ereleden van de VOC, de presidenten van de overige maandelijkse lunchtafels en noemt nog een, zo komt het velen voor, willekeurig aantal namen. Bij mij aan tafel valt het op dat de naam van de oudste in jaren, Piet Hoevenaars, niet wordt genoemd. Kees vraagt om stilte voor gebed, contemplatie of bezinning waarna een handvol leden van het trompetterkorps van de bereden wapens de zaal betreedt en de muziek van de Huzarenmars inzet. Ieder gaat staan en op het juiste moment zetten de aanwezigen het lied in. Kees doet nog enkele huishoudelijke mededelingen waarna de soep wordt opgediend.
‘Waarom zijn er zoveel? Misschien omdat als spreker de voorzitter van de VOC, jhr. Harm de Jonge – generaal-majoor buiten dienst, is aangekondigd’, zo leidt Kees de spreker in. Die vertelt over een ontmoeting met 7 cadetten op maandagavond jl. die voor de cavalerie hebben gekozen. Drie hebben een masters titel op zak, de vierde is bachelor, kortom kwaliteit stroomt ons wapen binnen. Harm wil spreken over de parabel van de prins te paard. Het woord parabel spreekt hij, ook na commentaar, uit met de nadruk op de laatste lettergreep. Harm vertelt over twee mannen die zich ingezet hebben voor de cavalerie. Als eerste noemt hij Jan Beelaerts van Blokland die na de oorlog zich heeft ingezet voor de heroprichting van de cavalerie. Er waren twee stromingen onder de officieren. Zij die in Duits gevangenschap hadden gezeten wilden een leger overwegend bestaande uit infanterie. Zij die tijdens de oorlog buiten het land hadden verbleven hadden wat meer van de wereld gezien en wilden ook tanks en andere pantservoertuigen. De eersten zaten op het departement in Den Haag. Beelaerts was een vriend van prins Bernhard. De minister kreeg interesse, een pantserwagen werd voorgereden, er kwamen er drie langs, maar het was iedere keer dezelfde. Met de woorden: ‘Dat zijn de pantsers die we niet hebben’, werd de minister overtuigd en zo kwamen er tanks.
Harm releveert de IJssellinie, als verdedigingslinie tegen de Russen, toen kwam de Weserlinie, daarmee wat meer ruimte voor manoeuvres, en tenslotte de Elbelinie. Er kwamen 12 tankbataljons en enkele verkenningseenheden. Harm maakt een grote sprong naar 2011 toen besloten werd de tankbataljons op te heffen. Dan noemt hij de toenmalige commandant landstrijdkrachten, Mart de Kruif. Die hield oefeningen in Duitsland met gevechtseenheden zonder tanks tegen eenheden met tanks. Met rampzalige gevolgen voor de eenheden zonder tanks. Het werd neergelegd in rapportages maar die haalden niet veel uit. De tanks waren overbodig geworden, zo was de algemene mening. Toen nodigde de Clas de minister uit om een dergelijke oefening bij te wonen. Dat had resultaat en heeft geleid tot de huidige situatie waarbij Nederlandse militairen weer, zij het in Duits verband, tanks bemannen. Twee prinsen te paard, Beelaerts en De Kruif. Met wijlen Ruurd Reitsma heeft Harm vaak gesproken over de toekomstige ontwikkelingen die tanks raken. Wel of niet op tracks, moderne technologie, etc. Dat blijft aan de orde. Namens de VOC biedt Harm het tweede drankje aan.
Nog voor het hoofdgerecht op tafel komt krijgt Gerard van der Lee het woord (een jaar geleden werd zijn boek ‘Onze Jan in Indië’ gepubliceerd). In 1945 meldde hij zich aan bij het leger. ‘Wat wil je gaan doen?’ werd hem gevraagd. Motorordonnans, dat leek hem wel wat. Men wist beter: ‘Jij kunt goed tekenen, wordt maar verkenner’. Zo kwam hij op een Brencarrier en ging het voorterrein in om de vijandelijke posities te tekenen. Hij heeft als cadeau een tekening gemaakt, een klein schilderijtje ‘Eemlands Paardenvolk’. Dat biedt hij Kees Blok aan. Hij heeft ook afdrukken gemaakt. Toen hij ze maakte bedroeg het aantal aanmeldingen 64. Helaas niet genoeg voor iedereen maar hij zal ze bijmaken.
Na het hoofdgerecht, een stukje zalm op een garnituur van puree en groente, krijgt Sierk Plantinga, oud huzaar, het woord. Hij is vrijwilliger bij het een jaar geleden geopende Museum voor Engelandvaarders in Noordwijk. Eerst spreekt hij de definitie van Engelandvaarders uit. In totaal zijn rond de 2.000 Nederlanders naar Engeland ontkomen. De kortste route was die over de Noordzee maar ook de gevaarlijkste. Spreker noemt enkele getallen. De meesten die met een bootje gingen kwamen nooit aan, verongelukt of door de Duitsers om het leven gebracht. De meesten gingen over land, dat duurde gemiddeld een jaar. Zij die gingen beschikten over doorzettingsvermogen en creativiteit. De Pyreneeën vormden de grootste hindernis. Via de ‘Dutch-Paris’ route moest men deze hindernis nemen. Daar is een boek over: ‘Gewone helden’ van Megan Koreman. In deze ontsnappingsroute speelde Jean Weidner een belangrijke rol. Hij woonde in een dorpje ten Zuiden van Geneve. De organisatie waar hij bij betrokken was heeft in totaal 3.000 mensen geholpen. Zo ook Pahud des Mortagnes, cavalerieofficier. Zijn eerste poging mislukte. Hij zocht onderdak bij de familie Van Wijhe die in Zuid-Frankrijk woonde. De volgende twee pogingen mislukten ook. Toek kroop hij in een trein vol aardappels, kwam hij in Spanje en vloog naar Engeland. Een andere bekende Engelandvaarder is Jaap Beekman. Hij vocht als huzaar in mei 1940 bij Ypenburg, blokkeerde de landingsbaan met Duitse vliegtuigwrakken. Hij werd gevangengenomen en nadat hij was losgelaten werd hij marechaussee met standplaats ’s Heerenberg. Daar liep hij twee Duitse officieren tegen het lijf, Franse militairen die terug naar huis wilden. Jaap ging mee en is, samen met Van Voorst tot Voorst die met een medisch attest waarin beschreven werd dat hij van alles en nog wat mankeerde, via Perpignan en de Pyreneeën naar Engeland ontkomen. Dave (D.H.) van Eeghen, dienstplichtig wachtmeester, noemt de spreker als derde. Broer van Esmé van Eeghen die in Friesland verzetswerk deed, een relatie aanging met een Duits officier en door de SD is geliquideerd.
In een museum als het Rijks of het Louvre heb je het na anderhalf uur wel gezien. Het voordeel van het museum in Noordwijk is dat het gevestigd is in een vroegere munitiebunker en dat je het na een half uur, drie kwartier, wel doorheen bent. De expositie laat goed de karaktereigenschappen zien waarover de Engelandvaarders dienden te beschikken. ‘Ga er met uw kleinzoon naar toe’, zo besluit de spreker zijn korte inleiding.
Er zijn nog enkele officiële sprekers. Gewoonlijk krijgen zij die voor het eerst aanwezig zijn het woord. Dat zijn er vandaag 22. Teveel. Kees vraagt of Henk Nix, die bij binnenkomst al een cadeau aanbood en al jaren de functie van voorzitter van de Zutphense tafel waarneemt, het woord wil voeren. Henk antwoordt kort en krachtig met: ‘Nee’. Hetgeen met applaus wordt begroet. Thijs Hurgronje vertegenwoordigt de Haagse tafel en heeft een korte boodschap: Ga door en houd het vrolijk. Ina Boerstoel wijst op het Indië monument in Den Haag. Als je het paadje volgt tref je boven een monument aan voor de Engelandvaarders die het niet gehaald hebben. Tuur van der Pas spreekt namens de Boxtelse tafel en biedt een reisicoon van St. Joris uit Rusland aan. ‘Als deze tafel eerder wordt opgeheven dan ik, krijg ik hem terug’.
Kees noemt enkele toekomstige bijeenkomsten van deze tafel. In maart wordt er iemand 90 jaar (Piet Hoevenaars). Dan is het trompettercorps ook aanwezig. Als laatste mag het veulen spreken. Maurits van der Goes zegt namens de vijf veulens te spreken, de jongste is 40 – de oudste 60. Zoals bekend is rekenen niet het sterkste punt van de cavalerie. In 1961 begon Frits Mollerus met de Heineken borrel. In 2011 werd geconvoceerd dat de 50e borrel werd gehouden, het was de 51e. Is dit nu wel de 60e lunch? Want we zijn in jan. 2012 begonnen. Dan zou dit de 61e lunch zijn. Het is de 60e omdat we in oktober 2015 bij het 75jarig bestaan van de Zutphense tafel zijn geweest. Dan loopt Maurits de convocaties voor de maandelijkse lunches door. Uit de vele voorbeelden blijkt dat Kees snel de tel kwijtraakt. Er is geen touw aan vast te knopen. Maurits heeft alle convocaties gebundeld. ‘Maak er een boek van. Het is historisch materiaal’. De tafel is met deze speech beëindigd, het is rond drie uur in de middag.