Voorafgaande aan de dienst in de Oude Helenakerk bespeelt speelt Hans te Winkel het Blankorgel. Als hij het volume van het geluid laat aanzwellen weet de kerkganger dat de kerkenraad en dominee Riemer Faber gauw zullen binnenkomen. Marcel Driessen heet de kerkgangers welkom en leest de afkondigingen. Iedere zondag wordt gezegd naar wie na afloop van de dienst de bloemen zullen worden gebracht, een teken van omzien naar elkaar. Heeft zo’n mededeling effect? Onlangs werd mij gevraagd of ik ook wist wat er met iemand aan de hand was. De mededeling is ook een aansporing voor de leden van de gemeente om naar elkaar om te zien. Van lied 280 worden de eerste vijf verzen als aanvangslied gezongen. Na stil gebed, bemoediging en groet leest de dominee uit het Liedboek: ‘Goed is de hand die mij leidt uit het donker van de nacht naar het licht van de dag. Goed zijt Gij, God, onzegbaar goed. Zegen deze dag en al mijn dagen dat ik ondereg ben naar U.’ (zie na lied 211). Na het zingen van de verzen 1 en 2 van lied 213 zegt de dominee de Tien Woorden te lezen in de vertaling van Karel Eykman:
Ik ben jullie God, maak geen vast beeld van mij. Gebruik mijn naam met eerbied. Vier een dag als mijn vrije dag. Laat je vader en moeder niet in de steek. Leef zo dat moord niet nodig is. Blijf trouw aan wie bij je hoort. Houd niet voor jezelf wat ook van anderen is. Wees betrouwbaar als je het over een ander hebt. Wil niet iets hebben wat al bij een ander hoort.
Van lied 213 wordt het derde vers gezongen waarna de kinderen naar voren mogen komen. Dat zijn er vier. Eén er van heeft er duidelijk zin in, constateert de dominee. ‘Heb je wel eens gedroomd?’ Ja dat hebben de kinderen wel. ‘Waar ging het over?’ Het eerste antwoord is ‘nergens’, al gauw gevolgd door ‘Dat weet ik niet meer’. De dominee probeert het nog een keer: ‘Leuk of naar?’, maar de kinderen blijven erbij dat ze het niet weten. ‘Nou, dan houdt het op’, zegt de dominee. ‘In de kerk praten we over de droom van Jakob, wel eens van Jakob gehoord?’ Drie van de vier kinderen willen de kaars dragen. De dominee lost dat op met een puzzel. ‘Welk getal heb ik achter mijn rug verstopt?’ Het meisje dat als eerste antwoordt, heeft het goed. De dominee loopt de kansel op. ‘Ik kan u ook wel vragen wat u hebt gedroomd. Dan kan ik wel ophouden maar dat is niet de bedoeling’. Uit Genesis leest de dominee over de droom van Jakob, Gen. 28:10-22, waarna van Psalm 116 de verzen 1,3,4 en 8 worden gezongen.
De levensgeschiedenis van Jakob heeft iets ironisch, zo begint de dominee de verkondiging. Er kan met een glimlach naar worden gekeken. Jakob kon alles naar zijn hand zetten. De strijd om het eerstgeboorterecht heeft hij met list en bedrog beslecht. Maar nu komt de wraak, Esau laat niet met zich spotten. Zodra vader Isaak is gestorven, wil hij Jakob doden. Jakob moet weg, de gezegende wordt een vluchteling. Hij is steeds op zijn hoede en zijn leven wordt gekenmerkt door angst. Het bedrog dat hij heeft gepleegd knaagt aan hem. Jakob de gezegende is voortaan de getekende. Het is goed om onszelf nu in het verhaal te betrekken. Jakob is iemand met een verleden. Dat komt ons wel bekend voor. Eenmaal gestolen altijd een dief. Zijn we niet allemaal getekend door ons leven? Als ik dat maar niet gedaan had! Of: dat had ik anders moeten doen. Mensen verdringen het, willen er niet meer over praten. In een droom, het onderbewuste, komt het wel eens naar voren. Het is het gevoel van onvolmaaktheid, een gevoel van schuld. Net als Jakob ben je dan een vluchteling voor je eigen verleden.
In het leven van Jakob gebeurt er iets merkwaardigs. Hij heeft een droom en ziet een ladder. Bovenaan staat God die zegt: ‘Ik ben de Heer, de God van je voorvader Abraham en de God van Isaak. Het land waarop je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven.’ God zal Jakob behoeden. Jakob weet niet wat hij hoort en wordt wakker. Zijn droom is een Godservaring. Als een bedrieger is hij weggetrokken, gevlucht voor zijn eigen schuld. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit, dit is niets anders dan het huis van God’. Jakob geeft die plaats de naam Betel. God maakt zich bekend als de God die ruimte biedt aan mensen die gekwetst en getekend door het leven gaan. Hij roept de mensen op om uit de schuilhoeken van hun leven terug te komen. Want zie, Ik ben niet tegen je, maar Ik ben met je. Ik zal je terugbrengen bij jezelf en je verleden schoonwassen. Alles is vergeten en vergeven. Van mij mag je verder.
Het is niet voor niets dat Luther hierin de trekken van de rechtvaardiging van de zondaar ontdekte waar hij zijn hele leven mee bezig was. Het geloof is niets anders dan een rechtschapen droom waarin een mens kan zien wat een ander niet ziet. Namelijk dat we met onze schuld en ons bedrog nooit alleen in het leven staan maar naar God kunnen brengen. God geeft ons nieuwe kansen, laat ons een nieuwe weg gaan, elke dag opnieuw. Dat is het diepste geheim van de Bijbel. Wij willen onze tekortkomingen bedekken. Wij willen zelf die ladder oprichten en zelf de schuld vereffenen. De Bijbel leert ons dat het anders is. Het is God die alleen die ladder neer kan laten en dat Hij dat gedaan heeft. Jakob heeft dat begrepen. Na die droom is hij een opgeruimd man die weet dat hij mag leven van Gods belofte. Zo richt hij de steen waarop hij heeft geslapen op als een gedenksteen. Het wordt een Huis van God. Jakob belooft dat van alles wat hij zal ontvangen een tiende zal afstaan.
Wat hier gebeurt is de oorsprong van alle eredienst. Jakob ontdekt dat hij zich niet verbergen hoeft maar dat hij mag leven. Uit een vluchteling en een bedrieger is weer een mens geboren. Een mens die zichzelf leert accepteren in het licht van Gods liefde en genade Zijn problemen zijn niet opgelost, Jakob heeft nog een lange weg te gaan. Maar hij mag verder en weet dat God met hem is. Is dat niet het wezenlijke van de ontmoeting tussen God en mensen zoals die tot stand komt in de eredienst? Elke zondag mogen we in Betel, in het Huis van God, weer horen van de God die ons leven schoonwast,die onze schuld bedekt. Een God die ons kracht geeft, voor Wie we ons niet hoeven te verbergen maar bij Wie we ons geborgen mogen weten. Zo wil Hij onze God zijn. Dat roept erom dat we in Betel, in het Huis van God, Hem eren, ons leven aan Hem wijden. Hem eren door onze samenkomsten, zijn Naam lofzingen, Hem onze dank brengen en van wat we ontvangen leren delen met anderen.
Betel, Huis van God, is de plaats waar God zich bekendmaakt als een trouw en waarachtig God. Dat mag een troost en bemoediging zijn voor mensen die zichzelf als ontrouw en onwaarachtig zien. Een God die mensen niet aan zichzelf overlaat maar redt uit de chaos van schuld en bedrog. Wij worden geroepen hetzelfde te doen en zo kerk te zijn door ruimte te bieden aan mensen in onze omgeving die ten onder dreigen te gaan ook al is het door eigen schuld. Om elkaar niet vast te pinnen op het verleden maar om elkaar op weg te helpen. Op weg naar Zijn toekomst waarin alle dingen die nu nog schuldig en gebroken zijn nieuw zullen worden. Na het amen van de preek worden de verzen van lied 103c de verzen 1,3 en 5 gezongen, is er een afkondiging van overlijden van een gemeentelid gevolgd door het zingen van de eerste twee verzen van lied 91a en wordt de collecte gehouden. De kinderen komen weer binnen en na het zingen van de verzen 1,3 en 7 van lied 146c geeft de dominee ons de zegen mee.